Jean Piaget's theorie over kindentaalontwikkeling
Jean Piaget, een baanbrekende Zwitserse psycholoog, observeerde drie 6-jarigen in 1921-22 in het Institute Rousseau. De kinderen waren in een open klasomgeving en volwassenen transcribeerden hun spraak en noemden het vervolgens in genummerde zinnen voor analyse. De waarnemers merkten op dat de kinderen in veel gevallen hardop uitten wat ze aan het doen waren, met weinig behoefte aan een reactie van hun metgezellen. In feite kunnen ze mogelijk niet reageren op een verandering van onderwerp van iemand anders. Ze geloofden dat het gesprek van de kinderen in twee categorieën verdeeld kon worden: egocentrisch taalgebruik en gesocialiseerde spraak.
De taal van het kind is vaak direct en concreet. (Afbeelding: Jupiterimages / Creatas / Getty Images)Egocentrisch taalgebruik
Egocentrisch taalgebruik kan repetitieve zinnen zijn, vergelijkbaar met echolalie, of herhalingen van zinnen, gehoord in peutertoespraak, of het kan een monoloog zijn van ideeën die geen luisteraar vereist. Een kind van 5 tot 7 jaar hoort misschien wat zijn speelgoed doet. Piaget merkte op dat deze verbalisatie vergelijkbaar is met de manier waarop mensen die alleen wonen, hun activiteiten kunnen verbaliseren. Volgens een artikel bij Psych Central praat je tegen jezelf als een teken van gezond verstand - het helpt je beslissingen te nemen. Moderne psychologieteksten beschrijven het gedrag dat Piaget observeerde als parallel spel. Het Child Development Institute plaatst dit gedrag als normaal voor kinderen van 3 tot en met de late kleuterschool.
Gesocialiseerde spraak
Gesocialiseerde spraak betekent meer een geven en nemen tussen mensen. In 'De taal en het denken van het kind' verklaarde Piaget dat de vroege taal kreten van verlangen betekent. Hij noemt het woord "mama" als afkomstig van een labiale beweging die te maken heeft met zuigen. Hij schreef zijn informatie toe aan Sabina Spielrein, die de eerste patiënt was van Carl Jung, de vader van de analytische psychologie.
Verdere analyse
Piaget verklaarde in zijn aantekeningen dat slechts ongeveer 14 procent van het gesprek van de kinderen interactieve reacties op elkaar waren. Hij merkte echter ook op dat de kinderen die betrokken waren bij het onderzoek, voordat ze naar school gingen, niet gewend waren aan andere kinderen. Piaget plaatste vragen in een speciale categorie gesprekken. Hij vond dat de kinderen geen echte verklaring zochten toen ze rituele vragen stelden, zoals 'Waarom?' en dat ze niet echt voldoende mentale complexiteit hadden ontwikkeld om oorzakelijk verband te begrijpen. Piaget ontdekte dat meer dan de helft van het gesprek van de kinderen egocentrisch was, wat hem aangaf dat veel van de aandacht van deze 6-jarigen op zichzelf en hun eigen zorgen was gericht.
conclusies
In het laatste hoofdstuk van "De taal en gedachte van het kind" vatte Piaget zijn studie samen door te zeggen dat hij geloofde dat volwassenen moeten begrijpen dat kinderen veel egocentrischer zijn dan volwassenen, en dat ze anders omgaan, zelfs wanneer ze zich sociaal gedragen. Hij voegde eraan toe dat volwassenen niet mogen verwachten dat jonge kinderen sociale groepen vormen, maar dat een groep kinderen erg lawaaierig zou zijn omdat de jongeren allemaal tegelijk zouden praten. Hij verklaarde dat zelfs wanneer een volwassene zich bezighoudt met een individuele achtervolging, hij nog steeds sociaal denkt. Terwijl een kind, zelfs wanneer het betrokken is bij wat een sociale activiteit lijkt, nog steeds individueel functioneert.